Institut ILIADE
Institut Iliade

Accueil | Matières à réflexion | Europa en het Westen

Europa en het Westen

Ceci est la traduction en néerlandais d'un article du Pôle Études de l’Institut Iliade, "Europe – Occident : un rappel nécessaire sur le sens et la priorité du combat pour la renaissance de la civilisation européenne", dont vous trouverez la version française ici.

Promotion Roi Arthur

Een noodzakelijke herinnering aan de betekenis en de prioriteit van de strijd voor de wedergeboorte van de Europese beschaving.

In 1922 publiceerde Oswald Spengler het tweede deel van zijn beroemde Ondergang van het Avondland, een werk dat de ons bekende filosofische en politieke gevolgen had. Een eeuw later, in 2022, gaf Michel Onfray een speciaal nummer van zijn tijdschrift Front Populaire de titel « Fin de l’Occident? » (Einde van het Westen?). Het Westen neemt een centrale plaats in in de titel van deze twee publicaties, die honderd jaar na elkaar zijn verschenen, maar toch wordt het in geen van beide boeken precies beschreven, behalve impliciet, als een stralend Europa dat geleidelijk zijn aura verliest. Een eeuw geglobaliseerde geschiedenis is dus niet voldoende geweest om tot een duidelijke definitie van het begrip “Westen” te komen. Ondertussen is de libertaire deconstructie ook doorgedrongen in de ideeënwereld door het begrip “ras” opnieuw te introduceren als een essentieel verklaringsmodel in actuele debatten en conflicten, eerst ter linkerzijde met de stellingen van de woke-stroming, vervolgens ter rechterzijde als reactie op het offensief dat is ontketend tegen wat de aanhangers van deconstructie en berouw “white privilege” noemen.

Het is op deze nieuwe verweving dat deze tekst slaat; hij heeft tot doel het standpunt van het Ilias Instituut over deze fundamentele kwestie te actualiseren en te herbevestigen. Voor sommigen lijken de begrippen Europa en het Westen elkaar te overlappen, door het bestaan van een “blanke wereld”. Maar in werkelijkheid, is het feit dat deze twee begrippen op basis van zo’n simplistisch criterium met elkaar worden verward een dubbele fout, een historische en een ideologische. Het begrip “Westen” wordt nu door de aanhangers van de liberale ideologie opgeëist, dat is bekend. Veel meer dan een standaard die de verdedigers van de identiteit van de Europese volkeren bereid zouden moeten zijn te hanteren, lijkt het, in zijn huidige betekenis de emanatie van een virus van Europese oorsprong, waarvan Europa juist genezen moet worden om zijn “Grote Gezondheid” te herwinnen.

Ondanks de inspanningen die sinds de tweede helft van de twintigste eeuw door de politieke en economische “elites” zijn geleverd om de normen van de Europese “gemeenschappelijke markt” uit te breiden tot de oprichting van een supranationale politieke entiteit, wordt Europa, dat nochtans de theoretische basis van deze markt vormt, zelden gezien als een tastbare en coherente realiteit. En dat zowel door al degenen die beweren er deel van uit te maken, als door alle naties waaruit het bestaat[1]. Wat is dat Europa, waar iedereen het over heeft zonder er iets over te zeggen? Sommigen beschouwen het als een zeer brede Frans-Duitse kern, waarvan de grenzen verloren gaan naarmate het Afrika of Azië nadert, mogelijk met inbegrip van Turkije en Israël. Anderen zien het duidelijker op een kaart als een gebied dat zich uitstrekt van Reykjavik tot de Oeral, en misschien tot Vladivostok aan de Aziatische kust van de Japanse Zee. Hoewel de lijn van het Oeralgebergte een conventionele geografische grens is waarover sinds de tijd van Peter de Grote enige consensus bestaat, lijkt het vandaag moeilijk om Rusland, waarvan het grondgebied zich sinds de 19de eeuw over een aanzienlijk deel van Centraal-Azië uitstrekt, als een “Europese” natie te beschouwen: het is een rijk waarvan het politieke en historische zwaartepunt zeker ten westen van het Oeralgebergte ligt, maar dat een etnische diversiteit en een geografische onmetelijkheid omvat die het van Europa in strikte zin onderscheidt. Wij zullen hier echter niet in detail ingaan op de analyse van de geografische grenzen van Europa en verwijzen naar de synthese in een recent boek van Olivier Eichenlaub, getiteld Europe puissance.

Het blijft een feit, als we de conclusies van deze auteur volgen, dat Europa, waarvan het grondgebied zich uitstrekt ten noorden van de Middellandse Zee en ten westen van het Euraziatische continent, met uitzicht op de Atlantische Oceaan, specifieke historische, politieke en culturele kenmerken heeft. Die zijn nauw verbonden met de configuratie van deze uitzonderlijke geografische ruimte, die zowel continentaal is als open naar de wereld, via zijn verschillende maritieme façades. Is het echter mogelijk om tot een consensuele definitie van Europa te komen, opgevat als een beschavingsruimte? Deze oefening blijft delicaat, om de eenvoudige reden dat de conclusies ervan vooral afhangen van de criteria die worden gebruikt om deze definitie op te stellen, temeer dat deze criteria soms onverenigbaar zijn of niet tot hetzelfde spectrum behoren.

Wat moeten we bijvoorbeeld met het religieuze criterium. Hoe kunnen we in dit geval de contrasten verzoenen die het gevolg zijn van de gelaagdheid van het diepe erfgoed van de verschillende oude religies, de Indo-Europese bijdrage in combinatie met nog oudere substraten, gecombineerd met een christelijk fundament? Dat heeft ontegensprekelijk gedeeltelijk een verenigende rol gespeeld op het hele continent, ondanks de rivaliteit en conflicten die werden veroorzaakt door de splitsing tussen het Romeinse en het orthodoxe christendom, en vervolgens door de opkomst van de verschillende protestantse confessies.

Is het, gezien deze moeilijkheden, niet beter om de territoriale allianties die in de loop van de geschiedenis zijn gesmeed, als het primaire criterium voor een politieke definitie van Europa te nemen? Maar zou men dan niet vergeten dat Europa door de eeuwen heen een uitgestrekt slagveld was en een mozaïek van machten waarvan de grenzen voortdurend bewogen door steeds terugkerende tegenstellingen en conflicten, die onlosmakelijk verbonden zijn met de identiteit van de Europese volkeren?

Moeten we daarom niet meer belang hechten aan de intentieverklaringen en recente verdragen waarmee de hedendaagse leiders hun vastberadenheid tonen om een potentiële Europese macht op te bouwen? Is dit geloofwaardig in de huidige omstandigheden, waarin grote landen zoals het Verenigd Koninkrijk, dat onlangs de Europese Unie heeft verlaten, of Polen bijvoorbeeld, rechtstreeks met hun partners aan de andere kant van de Atlantische Oceaan over strategische allianties onderhandelen om hun veiligheid te waarborgen, onafhankelijk van Europa?

Het is gemakkelijk te begrijpen, door alle vragen die hier zijn gesteld, dat Europa vaker een kwestie is van ambiguïteit en een bepaald gevoel dan van een uiting van algemeen aanvaarde realiteiten, onveranderlijk in ruimte en tijd.

Het meest betrouwbare criterium blijft dat de meeste Europese volkeren tot dezelfde etnisch-linguïstische familie behoren: met uitzondering van het Baskisch, Hongaars, Fins en Ests stammen alle Europese talen af van dezelfde moedertaal, het Indo-Europees, waarvan het bestaan door taalkundigen al meer dan twee eeuwen onomstotelijk is bewezen. Naast deze taal, die een beslissend element is geweest bij de opbouw van een specifiek wereldbeeld, mentaliteit en ethos, zijn de Europese volkeren in verschillende opzichten de biologische erfgenamen van de sprekers van het Indo-Europees, zoals nu duidelijk blijkt uit palingenetische gegevens. Deze maken het mogelijk om drie belangrijke voorouderlijke stammen te identificeren, die in verschillende verhoudingen werden gemengd, verschillend van de ene regio van Europa naar de andere: ten eerste die van de verschillende groepen “jager-verzamelaars” die zich vanaf het laatpaleolithicum (vanaf ongeveer 45.000 jaar geleden) op ons continent hebben gevestigd, en waarvan het DNA een Neanderthaler-bijdrage laat zien die ontbreekt in het genetisch erfgoed van de Afrikaanse bevolkingsgroepen. Ten tweede zijn er de Anatolische bevolkingsgroepen die vanaf het zevende millennium voor Christus de landbouw in noordelijke en westelijke richting hebben verspreid en op die manier hebben deelgenomen aan de “neolithische revolutie”. Tot slot kregen we de golven van veroveraars uit de steppen ten noorden van de Zwarte Zee, de Kaukasus en de Kaspische Zee, die aan een groot deel van het Euraziatische continent, en met name aan bijna heel Europa, een van het Indo-Europees afgeleid idioom oplegden.[2]

*

Het genetisch erfgoed en de taalkundige identiteit van de Europese volkeren zijn tot op heden niet op grote schaal gewijzigd door een nieuwe toevoeging. De belangrijkste etnisch-culturele groepen van het oude Europa zijn meestal voortgekomen uit deze gemeenschappelijke smeltkroes: het oude Griekenland en Rome (althans in hun onderdelen aan de noordelijke oevers van de Middellandse Zee), maar ook de Germaanse volkeren, de Kelten, de Illyriërs, de Scythen, de Balten en de Slaven, die allemaal in verschillende mate drager zijn van het Indo-Europese erfgoed, gecombineerd met oudere substraten. Er zij op gewezen dat de weinige, moderne Europese volkeren waarvan de taal geen deel uitmaakt van de Indo-Europese familie, eeuwenlang zijn geïntegreerd in het beschavingskader van het christelijke Europa, dat zelf een erfenis is van de Romeinse keizerlijke wereld. Het geografische gebied van Europa valt dus duidelijk samen met het bestaan van een groep volkeren die in oorsprong, cultuur en gewoonten nauw verwant zijn.

Aangezien het bestaan van de Indo-Europeanen echter pas halverwege de 19de eeuw algemeen bekend was, werden de Europeanen zich er op andere gronden van bewust dat zij tot dezelfde beschaving behoorden. Dit fenomeen ontstond in de Middeleeuwen, in het kielzog van de Karolingische Rijksrestauratie, die het erfgoed van de romaniteit, dat oorspronkelijk in het Middellandse Zeegebied was gecentreerd, naar het hart van het Europese continent verplaatste. Dankzij deze stichtingsakte van het Rijk, gevolgd door de bekering tot het christendom van volkeren die tot dan toe in de marge van het Imperium romanum waren gebleven, kon de dubbele erfenis van de Griekse en Romeinse beschaving geleidelijk worden uitgebreid tot heel Noord-, Midden- en Oost-Europa. Een lange reeks confrontaties en uitwisselingen met het Oosten, en de ontdekking van andere beschavingen tijdens de grote ontdekkings- en kolonisatiebewegingen die in de 16de eeuw begonnen, versterkten vervolgens het gevoel tot een gemeenschappelijke beschaving te behoren.

Gezien het belang van dit erfgoed lijkt de definitie van Europa die in het manifest van het Ilias Instituut wordt voorgesteld het minst aan twijfel onderhevig, aangezien ze is gebaseerd op beschavingscriteria waarin alle gegevens van het “lange geheugen” zijn opgenomen: “De beschaving waarin wij geworteld zijn en die wij verdedigen is Europa […]. De etnisch-culturele eenheid van deze ruimte is perfect vastgelegd. Wat de bewoning betreft […], deze is al enkele millennia stabiel […]. Wat de cultuur betreft, is de verwantschap van bijna alle Europese talen – afgeleid van het Indo-Europees – ten minste sinds de 18de eeuw door geleerden aangetoond […]: het bestaan van voorstellingen, godheden en mythologieën, hiërarchieën van waarden ook, die de verschillende nederzettingsgebieden in Europa gemeen hebben…”.

Het is echter ook noodzakelijk om, in navolging van Max Weber, te verwijzen naar een essentieel proces van zeer bijzondere aard, dat ons zowel leert de evolutie en de invloed van het moderne Europa te begrijpen, als ook de crisis waarin onze beschaving nu terecht is gekomen: dit is de “onttovering” van de wereld, het primaat van de rede en de berekening. Dit verschijnsel verklaart zowel de secularisatie van religieuze onderwerpen, het ontstaan van “progressieve” ideologieën, als de ontwikkeling van het liberale kapitalisme, dat de traditionele samenleving heeft gereorganiseerd rond de begrippen individuele winst en ondernemersvrijheid. Ondanks de schadelijke extremen waartoe liberaal-libertaire driften vandaag leiden, bleef deze intrede in de “moderniteit” niettemin tot in de eerste helft van de 20ste eeuw grotendeels bepalend voor de kracht en originaliteit van het moderne Europa. Na zijn genialiteit naar andere continenten te hebben meegenomen, zag Europa zijn beschaving echter steeds meer afwijken van zijn traditionele vormen en vaste bronnen om op te gaan in een groot trans-Atlantisch verband. Het zwaartepunt hiervan verschoof abrupt naar de Verenigde Staten, na de twee wereldoorlogen die ons continent uitgebloed achterlieten. Het is deze trans-Atlantische entiteit, uitgebreid met de Angelsaksische naties van het zuidelijk halfrond, die vandaag de dag voor zichzelf de naam “Westen” opeist.

Maar dezelfde vraag die werd gesteld over de definitie van Europa geldt ook voor de term “Westen”: is er werkelijk een consensusdefinitie van het Westen?

De notie “Westen” omvat ook een bepaalde realiteit: die van een groep landen waarvan de bevolking min of meer rechtstreeks afkomstig is uit Europa en dezelfde etnische oorsprong, politieke structuren, zeden, sociale organisatie en religieuze overtuigingen deelt. Dit suggereert dat een westerling, een Europeaan en een “blanke” één en dezelfde persoon kunnen zijn, of tenminste mensen die in hun levenskeuzes en in hun relaties met de rest van de wereld verenigd zijn door een gemeenschappelijke etnisch-culturele matrix. Kijken we daarom even naar de geschiedenis van dit begrip, en de relatie die het heeft gehad met de idee van Europa.

De term Westen is een erfenis van de Romeinse oudheid en de verdeling tussen het Westelijke Rijk, waar de zon ondergaat, en het Oostelijke Rijk, waar de zon opkomt. De term kreeg in de Middeleeuwen min of meer de betekenis van het Latijnse christendom. Het Latijnse Westen stond toen tegenover het Griekse Oosten, d.w.z. het Byzantijnse Rijk. Alleen Karel de Grote droeg echter de titel van Westers keizer, terwijl zijn opvolgers Romeinse keizers werden genoemd. De notie van het Westen klinkt nog steeds enigermate door in de context van de kruistochten. Aan het einde van de Middeleeuwen raakten de begrippen christendom en christelijk Westen echter geleidelijk aan op de achtergrond door het idee van Europa, herontdekt door de humanisten van de Renaissance. Na de val van Constantinopel in 1453 en de oversteek van de Bosporus door de Turken – een gebeurtenis gecounterd door de herovering van Granada in 1492 door de troepen van de koninkrijken van Aragon en Castilië – kreeg het Europese beschavingsbewustzijn vorm in een hoofdzakelijk continentale definitie. Bovendien heeft de intrede van de wereld in het “oceanische” tijdperk, zo goed beschreven door Carl Schmitt, de oude Oost-West polariteit fundamenteel door elkaar geschud door Europa duidelijk in het centrum van de wereld te plaatsen. Vanaf dat moment zagen de Europeanen zichzelf als meesters van een immense territoriale ruimte met meerdere grenzen, vastgelegd op steeds nauwkeurigere kaarten, en als dragers van een beschaving die werd geregenereerd door zich het oude erfgoed opnieuw eigen te maken.

Toch bleef de term “Westen” lange tijd in zijn oude betekenis (Avondland) gebruikt en beleeft het zelfs een opmerkelijke terugkeer in de 19de eeuw, als gevolg van de wijdverbreide verliefdheid op het Oosten, waarmee het even onlosmakelijk verbonden bleef. Pas aan het begin van de 20ste eeuw veranderde de betekenis ervan geleidelijk om steeds vaker te verwijzen naar de westerse “moderniteit”. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog waren de Verenigde Staten de belichaming bij uitstek van deze moderniteit geworden, toen zij voor het eerst hun isolationistische houding ten opzichte van Europa lieten varen (een isolationisme waarnaar zij in de loop van de jaren 1920 tot 1941 terugkeerden).

Na de Tweede Wereldoorlog, in de context van de Koude Oorlog en een in twee blokken verdeeld Europa, kwam het Westen bekend te staan als de “vrije wereld”. In het Engels is het de term the West, of Western world, die sindsdien wordt gebruikt om het Westen in de breedste zin van het woord aan te duiden. Bij uitbreiding omvat dit begrip de gehele Angelsaksische wereld op beide halfronden, en lijkt het soms min of meer te worden verward met de groep landen die lid zijn van de NAVO (wat voor de hand liggende problemen oplevert, aangezien Turkije lid is van deze organisatie). Sommigen hebben onlangs zelfs voorgesteld de naam “Westen” niet alleen te gebruiken om de Verenigde Staten en Europa aan te duiden, maar ook het Britse Gemenebest en bepaalde voormalige overzeese koloniën, zoals Bangladesh en Gabon, die net als Libanon, een gedeeltelijk christelijk erfgoed hebben. Die zouden dus net zo “Westers” zijn als Denemarken of Frankrijk… Via deze zeer brede opvatting van het Westen, lijkt het logisch dat Israël, waarvan de overwegend “blanke” bevolking het islamitische terrorisme bestrijdt, in deze groep moet worden opgenomen. Het wordt duidelijk dat deze definitie van het Westen zich steeds meer onderscheidt van het begrip Europa.

Deze historische overwegingen zijn essentieel om lange-termijnprojecten te bedenken en te relativeren. Ze stellen ons in staat de semantische verschuiving te begrijpen die zich in de loop van de 20ste eeuw langzaam voltrok. Het concept van het Westen werd duidelijk “gereconstrueerd” aan de andere kant van de Atlantische Oceaan ten behoeve van de Koude Oorlog, om de bondgenoten en vazallen van de Verenigde Staten te binden aan onvoorwaardelijke steun voor een “vrije” Westerse sfeer, gebaseerd op de trans-Atlantische band en de Amerikaanse suprematie, tegenover de “rode” (communistische en totalitaire) Oosterse hel in Eurazië, onder Sovjetoverheersing. Sinds de val van de Berlijnse muur is het vooral – en waarschijnlijk alleen – een Amerikaans gespreksonderwerp, bedoeld om de geesten te vormen ten gunste van een ideologie die de handhaving van een unipolaire wereldorde rechtvaardigt, net als, tot op zekere hoogte, het begrip “internationale gemeenschap”. In deze context, gezien de geopolitieke situatie van de 21ste eeuw, nog meer dan voor de val van het IJzeren Gordijn, is het volgens ons een dubbele fout om Europa’s gehechtheid aan “westerse waarden” te poneren.

*

Deze fout is allereerst van historische aard en komt voort uit een vorm van geheugenverlies of weigering om rekening te houden met de ontwikkeling van de internationale situatie vanaf het begin van de 14de eeuw tot heden. Ten tweede is ze ideologisch, omdat ze het resultaat is van de methodische ondermijning van het Europese bewustzijn in de afgelopen decennia.

De historische fout van de Europese aanhangers van het “Westen” is gebaseerd op het valse idee dat het Westen vandaag een kans zou kunnen bieden om een nieuw geopolitiek evenwicht tot stand te brengen, door uitsluitend te steunen op de solidariteit tussen bevolkingsgroepen van Europese oorsprong, waarvan de “verspreiding” het resultaat is van oude koloniale avonturen. Deze mogelijkheid zou onverwachte vooruitzichten op redding bieden, dankzij de steun van homogene en welwillende “Europese diaspora”, die voor het grootste deel in Noord-Amerika, in bepaalde Zuid-Amerikaanse landen en in Zuid-Afrika is verspreid. Deze “blanke” diaspora’s zouden met dezelfde demografische uitdagingen en bedreigingen voor de beschaving worden geconfronteerd als de Europeanen vandaag. Hoewel het duidelijk is dat er aan beide zijden van de Atlantische Oceaan convergenties ontstaan tussen bevolkingsgroepen die gehecht zijn aan hun Europese wortels, en hoewel het zeer wenselijk is dat deze convergenties leiden tot vruchtbare synergieën ter verdediging van een identiteit die zowel in de Verenigde Staten als in Europa door de dominante ideologie wordt geminacht, mag niet uit het oog worden verloren dat de realiteit van de geopolitieke logica’s die eigen zijn aan elk continent, de reikwijdte van de verwachte solidariteit op lange termijn aanzienlijk kan beperken.

De meeste “westerse” naties op andere continenten zijn zeker het resultaat van een kolonisatiebeweging die bevolkingsgroepen uit Europa ertoe bracht zich permanent aan de overkant van de zeeën te vestigen om tot dan toe onontgonnen gebieden te exploiteren, in een proces dat vergelijkbaar is met dat wat in de oudheid leidde tot de stichting van Griekse steden rond de Middellandse Zee of tot de territoriale uitbreiding van het Romeinse Rijk. In alle gevallen echter impliceert het begrip “kolonie” de handhaving van een nauwe ondergeschiktheid aan het bestuur van het gebied van herkomst (gemeenschap, stad, staat), in een min of meer strikte afhankelijkheidsrelatie. Wat de koloniën van het oude Griekenland betreft: bij gebrek aan een echte centrale macht behoorden ze allemaal tot dezelfde Griekse Koinè, wat er geen twijfel over laat bestaan dat ze allemaal deel uitmaakten van dezelfde samenhangende beschaving. De Angelsaksische naties die door Europese kolonisten zijn gesticht, hebben zich echter al lang geleden geëmancipeerd van de voogdij van hun vroegere metropool, om op legitieme wijze de behartiging van de eigen landsbelangen na te streven.

Bovendien hebben de Verenigde Staten nooit opgehouden aanspraak te maken op een “Manifest Destiny” die van meet af aan geworteld is in een diepgaande breuk met de Europese traditie, ook al zijn de Amerikaanse en Engelse elites twee eeuwen lang nauwe persoonlijke en familiebanden blijven onderhouden. Deze breuk komt voort uit de ideologie van de “pelgrimvaders”, de oude Messiaanse droom van de protestantse fundamentalistische sekten die Europa verlieten om de “stad op de heuvel” te stichten, het “Nieuwe Jeruzalem” gezuiverd van de corruptie van de aristocratische en monarchale “Oude Wereld”. Ondanks herhaalde verwijzingen naar de Griekse en Romeinse oudheid, waardoor men min of meer legitiem de erfenis van de Atheense democratie en die van de “beschavingsmissie” van het Romeinse Rijk kan opeisen, is de Amerikaanse visie op de wereld vooral gebaseerd op een simplistisch bijbels en oudtestamentisch leesrooster, ontdaan van de subtiliteiten van de katholieke theologie.

Ook al zijn de Europese naties sinds het einde van de Koude Oorlog allemaal dichter bij de Verenigde Staten gekomen door een gemeenschappelijke gehechtheid aan de waarden van de liberale democratie (ondanks soms verschillende constitutionele vormen), toch blijft hun relatie asymmetrisch en werd ze gerealiseerd ten gunste van de voormalige “kolonie”, dus ten nadele van het “Oude Europa”. Sinds de Glorieuze Jaren 1930 is het dus inderdaad de soft power van de Verenigde Staten, a posteriori getheoretiseerd door Joseph Nye (°1937) als een operationele oplossing bedoeld om te anticiperen op een mogelijke terugval van de Amerikaanse invloed in de wereld, die is toegepast om een ongekende culturele, ideologische, economische en militaire overheersing over het hele grondgebied van “West-Europa” te consolideren.

Met andere woorden, Noord-Amerika werd door zijn stichters nooit beschouwd als een land dat bestemd was om een Europese kolonie te blijven, terwijl Europa vandaag in veel opzichten mentaal gekoloniseerd wordt door de Verenigde Staten. De VS gebruiken het begrip “Westen” om alle naties aan te duiden die vazallen zijn van het Amerikaanse leiderschap. Om de omvang van deze invloed te begrijpen, volstaat het om de recente werken van Jérôme Fourquet (°1973) te lezen, die de diepe penetratie van Amerikaanse referenties en praktijken in de huidige Europese cultuur en levensstijlen aantoont.

De tweede fout, van ideologische aard, van de Europese voorstanders van het begrip “Westen” lijkt nog ernstiger dan het gebrek aan historisch perspectief: zij bestaat erin te doen alsof zij niet zien dat het begrip “verdediging van het Westen” vandaag de dag in feite, in verschillende en soms subtiele vormen, een avatar, een plaatsvervangende afbeelding van het universalisme is geworden. Dit standpunt leidt tot de reductie van de complexiteit en diversiteit van de wereld tot een paar universele archetypes, gebaseerd op eenvoudige en tastbare criteria, zoals huidskleur of religie. Zo wordt elke christen gelijk aan een andere christen, elke moslim aan een andere moslim, elke blanke aan een andere blanke, elke zwarte aan een andere zwarte, zonder enige vorm van nuancering.

Deze opvatting van de wereld wordt gedeeltelijk weerspiegeld in de theorie van de “botsing der beschavingen”, voorgesteld door Samuel Huntington als een manier om hedendaagse conflicten en problemen te lezen. Ondanks een interessante initiële benadering, gebaseerd op de analyse van onderscheidingen op basis van religie, taal, geschiedenis en levenswijzen, leidt deze theorie tot de definitie van “beschavingen” die een karikaturale en weinig objectieve zienswijze weerspiegelt. Het Westen wordt in Huntingtons boek dus in grote lijnen gelijkgesteld aan de blanke, christelijke (hier opgevat als katholiek of protestants) wereld, maar omvat niet Rusland of de Balkan, omdat die orthodox zijn. En dit ondanks de theologische en liturgische verwantschap tussen katholicisme en orthodoxie, die veel groter is dan de verwantschap tussen katholicisme en de meeste vormen van protestantisme.

Huntingtons benadering mag dan bevooroordeeld lijken omdat hij volkeren reduceert tot “beschavingen” die binnen de gehanteerde grenzen en termen nauwelijks bestaan. Toch gaat hij uit van een benadering waarvan de belangrijkste verdienste is dat zij een multipolaire visie op de wereld in ere herstelt, gebaseerd op het bestaan van afzonderlijke culturele identiteiten, lange-termijn-identiteiten met diepe wortels. De Woke-beweging daarentegen wil de “essentialistische” benadering tot in het absurde doordrukken, zonder enige aandacht voor wetenschappelijke methodologie, door huidskleur te definiëren als het enige criterium om de relaties en conflicten tussen bevolkingsgroepen op alle niveaus (de wereld, het land, de regio, de stad, de wijk, de straat, enz.) te begrijpen. De rassenstrijd neemt dus de plaats in van de klassenstrijd als exclusieve verklarende factor voor alle sociale en historische verschijnselen.

Deze dogmatische vereenvoudiging leidt uiteindelijk tot de kern van de cancelcultuur die, zoals de naam al aangeeft, de rol van de culturele matrix bij het definiëren van identiteiten wil schrappen ten gunste van een soms puur biologische, soms “deconstructieve” en individualistische waardering van de menselijke natuur. Onder het mom van “integratie” wordt ieder mens gedwongen afstand te doen van zijn of haar wortels – vooral als die Europees zijn – om te voldoen aan dezelfde “morele” geboden, die altijd en onder alle omstandigheden (zouden moeten) gelden. Toch is het juist de diversiteit van volkeren en culturen die de rijkdom en schoonheid van de wereld bepaalt. Tegenover elke vorm van universalisme of universaliserende assimilatie kan alleen een gedifferentieerd standpunt staan dat gebaseerd is op de erkenning van de specificiteit van elke cultuur, zoals met name geïllustreerd door Johann Gottfried von Herder of Claude Lévi-Strauss.

Kortom, onze opvatting van Europa verschilt in bijna alle opzichten fundamenteel van die van het liberale Westen. Zoals Henri Levavasseur in zijn essay L’Identité, socle de la cité (Identiteit, het fundament van de maatschappij, 2021) in herinnering brengt, zijn wij de dragers van een dubbele biologische en culturele erfenis die zich manifesteert door een specifieke manier om de wereld te zien en erin te staan. En die voorbestemd is om op een soevereine manier en in steeds nieuwe vormen tot bloei te komen in de Europese geografische ruimte waarin zij al duizenden jaren geworteld is. Identiteit is geen vaste erfenis, maar de bevestiging van een potentieel. De etnos is de drager van een specifiek ethos. Dit standpunt leidt uiteraard tot een nauwkeuriger definitie van de Europese identiteit dan het begrip “Westen”. Het is niet gereduceerd tot een eenvoudige pseudowetenschappelijke indeling naar huidskleur, waarvan de geldigheid volgens recente genetische studies zwak is: hoewel alle Europese volkeren al duizenden jaren erfgenamen zijn van etnische afstammingslijnen, zijn lang niet alle “blanken” Europeanen, verre van dat.

Met andere woorden: Europa is overal waar een Europeaan is. Maar een Europeaan is zowel een cultuur- als een natuurwezen. Hij is niet zomaar een “blanke”: hij is vervuld van een etnisch-cultureel erfgoed dat met elke generatie opnieuw moet worden veroverd en kan, net als Odysseus, niet leven zonder een vorm van actieve nostalgie naar zijn oorspronkelijke vaderland.

Bovendien zijn de westerse waarden vandaag de dag vooral die welke aan de basis lagen van de oprichting van de Verenigde Staten, erfgenamen van protestants fundamentalisme en liberaal individualisme, in combinatie met ongebreideld kapitalisme en wat de filosoof Martin Heidegger de “metafysica van het onbeperkte” noemde. Europa heeft een veel ouder en complexer erfgoed, geworteld in het lange geheugen van de Indo-Europese traditie, waarvan de Griekse dageraad van het denken een van de meest schitterende manifestaties was.

Zonder alle bijdragen van de moderniteit te verwerpen, bevestigen wij dat de wedergeboorte van Europa gebaseerd moet zijn op het eerherstel en actualisering van dit “lange geheugen” dat eigen is aan het Oude Continent, en niet op de verdediging van een “Westen” dat louter het voertuig van het liberalisme op wereldschaal is geworden. Dit Westen, voortgekomen uit ideologische twijfels van Europese oorsprong, is het symptoom van een kwaad waarvan Europa zich moet ontdoen om terug te keren naar de eeuwige bron van zijn genialiteit. “Wat moet vallen, mag niet worden tegengehouden; men moet het nog een stoot geven”, schreef Friedrich Nietzsche, die tegenover het heersende nihilisme opriep tot een “terugkeer naar de oorsprong” en de wil tot macht van alle beschavingen.

*

In het licht van de geschiedenis gaan wij er ook van uit dat Europa, als een groep naties en volkeren die tot hetzelfde geografische en beschavingsgebied behoren, perfect in staat is om te bepalen wat goed en wat fout is, wat goed voor Europa is en wat niet, wie zijn vrienden zijn en wie zijn vijanden. Het volgt zijn eigen weg en wil niet dat zijn onafhankelijkheid wordt vervreemd of dat het het politieke aanhangsel wordt van iemand anders. Het is een autonome geopolitieke realiteit. Europa’s roeping is niet om zichzelf te verliezen door op te gaan in een “trans-Atlantische band” zonder geopolitieke basis, maar om de wegen naar de eigen macht te vinden.

Nu is er opnieuw een bloedig conflict uitgebroken op Europese bodem. Deze “burgeroorlog” tussen Slavische volkeren is grotendeels het resultaat van een Russische reactie op de Amerikaanse pogingen om binnen te dringen in wat Moskou beschouwt als zijn traditionele invloedssfeer. Deze oorlog verwoest een oud Slavisch land, Oekraïne, op wiens grondgebied de eerste Russische staat werd gevormd in de negende eeuw, toen de Varjagen uit Zweden Kiev veroverden op de Khazaren. Enkele eeuwen eerder hadden de Goten, eveneens uit de Oostzee, zich al gevestigd op de oevers van de Bug en de Dnjepr. Zij waren allemaal verre erfgenamen van de Indo-Europese ruiters die zich meer dan vijfduizend jaar geleden door de regio verspreidden en hun taal, beschaving en wereldbeeld naar Europa brachten.

Laten we uit dit conflict, ongeacht de uitkomst, de les trekken dat Europa niet voorbestemd is om opnieuw verscheurd te worden, zoals in het midden van de twintigste eeuw, tussen twee kampen die Europa zien als een slagveld waarin ze hun ruzies kunnen beslechten, als een ongewapende ruimte waarin ze hun verlangens kunnen bevredigen. Bovendien is er voor Europa maar één manier om aan een ramp te ontsnappen, en dat is om zich eindelijk opnieuw te verbinden met zijn eigen bestemming, die het te danken heeft aan een duizenden jaren oude geschiedenis, en om zijn geopolitieke ruimte te beheersen, zonder zich te onderwerpen aan enige externe overheersing. Onze strijd is uiteraard niet gebaseerd op de verwerping van de Europese etnische componenten van de Amerikaanse of Russische bevolking, waarmee de beschavingsbanden ons verenigen, maar op de bevestiging van de specifieke eigenheid en belangen van de Europese volkeren, die hun historisch bestaan soeverein moeten kunnen voortzetten.

Het Ilias Instituut is opgericht om bij te dragen aan het ontwaken van dit Europese bewustzijn. Het wil zijn opdracht uitvoeren door een tweeledige strijd te voeren: enerzijds tegen de ontworteling en het uitwissen van het geheugen, waardoor Europa van zijn afweermiddelen wordt beroofd, op een moment dat ongekende migratiestromen het voortbestaan van de Europese identiteit zelf bedreigen. Anderzijds tegen het “westerse” libertaire liberalisme, dat deze ontworteling uitlokt en wil versterken door haar voor te stellen als een waarde van de moderniteit. Het lijkt ons totaal overbodig om deze twee onlosmakelijk met elkaar verbonden gevechten te hiërarchiseren. Anderzijds zijn wij van mening dat de oorzaak duidelijk moet worden onderscheiden van de gevolgen ervan, zoals een ziekte van de symptomen. Daarom willen wij de wortels van deze beschavingspathologie blijven aanpakken en alle initiatieven steunen die erop gericht zijn de meest schadelijke gevolgen ervan te verminderen en tegen te gaan. Wij roepen op tot een nieuwe “conservatieve revolutie” op Europese schaal, zodat de volkeren van Europa zich weer met hun bestemming kunnen identificeren en een toekomst kunnen opbouwen die in overeenstemming is met hun roeping.

Studiedienst
December 2022

Referenties

  • Olivier Eichenlaub, Europe Puissance. Une géopolitique continentale face au monde, Paris, La Nouvelle Librairie, 2022, 96 p.
  • Jérôme Fourquet, Jean-Laurent Cassely, La France sous nos yeux. Économie, paysages, nouveaux modes de vie, Paris, Seuil, 2021, 490 p.
  • Johann Gottfried von Herder, Une autre philosophie de l’histoire, introduction et traduction par Max Rouché, Paris, Aubier-Montaigne, 1943, 369 p.
  • Samuel Huntington, The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order, New-York, Simon & Schuster, 1996, 368 p.
  • Institut Iliade, Manifeste de l’Institut Iliade, Paris, La Nouvelle Librairie, 2021, 102 p.
  • Iaroslav Lebedynsky, Les Indo-Européens – Faits, débats, solutions, Paris, Errance, 2014, 221 p.
  • Henri Levavasseur, L’identité, socle de la Cité. Réconcilier ethnos et polis, Paris, La Nouvelle Librairie, 2021, 82 p.
  • Claude Lévi-Strauss, Race et histoire, Paris, Gallimard, 2007, 162 p.
  • Joseph Nye, Soft Power: The Means To Success In World Politics, New-York, Public Affairs, 204 p.
  • David Reich, Comment nous sommes devenus ce que nous sommes – La nouvelle histoire de nos origines révélée par l’ADN ancien, Lausanne, Quanto, 2022 [2019], 454 p.
  • Carl Schmitt, Terre et mer. Un point de vue sur l’histoire mondiale, Paris, Krisis – La Nouvelle Librairie, 1985 [2022], 234 p.
  • Max Weber, L’éthique protestante et l’esprit du capitalisme, suivi d’autres essais, Paris, Gallimard, LXV + 531 p.

Opmerkingen

[1] Het spreekt vanzelf dat wij van meet af aan een onderscheid maken tussen de Europese Unie, beschouwd als een vorm van regionale economische samenwerking die gedomineerd wordt door de liberale ideologie, en Europa als beschaving, de historische en geopolitieke basis voor de bevestiging van de identiteit van de Europese volkeren. Dit onderscheid, hoe fundamenteel ook, wordt helaas maar al te vaak verward, ten gunste van een kortzichtige lezing, die het niet mogelijk maakt de historische en politieke diepgang van de Europese vraagstukken waar het om gaat, echt te begrijpen.

[2] Het is begrijpelijk dat recente ontdekkingen in de paleogenetica veel fijnere analyses mogelijk maken dan het begrip “Kaukasisch type”, dat gebruikt wordt in de wettelijke rassenclassificatie van de Verenigde Staten, waar de term vaak gebruikt wordt als synoniem voor “blank ras” of “Europeaan”. Deze administratieve indeling lijkt een nogal grove vereenvoudiging, ver verwijderd van de bevindingen van hedendaags wetenschappelijk onderzoek.